Onder de fraaie titel “Het atelier en de zee” publiceert hoogleraar literatuur Mathijs Sanders over de voortgang van een college over Waddenliteratuur. Interessant voor de gemiddelde “Rottumer”. Deze week schreef hij over Bomans en Wolkers op Rottumerplaat. We zijn benieuwd naar de resultaten van het onderzoek van de studenten. Hieronder deel 3 van “Het atelier en de zee” (EdG).

Het is deze week een beetje stil in het onderzoeksatelier over de literaire verbeelding van het Waddengebied, want er wordt verzameld, gelezen en geschreven.

Ik gebruik de avond om de onverkorte Rottumerplaat-tapes (zo’n 7 uur historische radio) te beluisteren.
Het verhaal is bekend. In juli 1971 brachten achtereenvolgens Godfried Bomans en Jan Wolkers een week door op het Waddeneiland Rottumerplaat. Het onbewoonde eiland (de strandvoogd was met vakantie) was een broedplaats voor vogels, maar ook een werkeiland van waaraf een deel van de Waddenzee zou worden ingepolderd. De jonge radiopresentator Willem Ruis zocht vanuit hotel De Breedenburg in het Groningse Warffum dagelijks contact met de schrijver voor het VARA/AVRO-programma ‘Alleen op een eiland’, bedacht door producent Gé Gouwswaard. Tussen twaalf uur en tien over twaalf zaten tienduizenden luisteraars aan hun toestel gekluisterd.

De tapes zijn nog altijd heel interessant. Dat laatste geldt vooral voor de gesprekken met Bomans. Hij voelde zich ziek, eenzaam en bang. Voor zijn ironie, zijn welbespraaktheid en voor de “zestien problemen in mijn hoofd” hadden de duizenden meeuwen geen emplooi. Binnen een etmaal vergleed zijn stemming van “ernstig” naar “leuk dat ik je stem gehoord heb, Willem” tot: “Met de nacht heb ik het een beetje moeilijk, dat moet ik wel toegeven. ’s Avonds heb ik het moeilijk. Zo tegen half tien als het donker wordt. Over.”

De zowel nagestreefde als gevreesde eenzaamheid bleek nauwelijks te handhaven. Vier nieuwsgierige leden van biljartclub Spoorzicht uit Warffum bereikten het eiland en moesten door Bomans vriendelijk het zwijgen worden opgelegd. Een politievliegtuig cirkelde boven het eiland. De luchtmacht dropte oordopjes ter bevordering van des schrijvers nachtrust.

De gesprekken tussen Bomans en Ruis buiten de uitzendingen om zijn aangrijpend in al hun afstandelijkheid. Over het imago van de schrijver – een cultuurprincipe bij uitstek – werd behoedzaam onderhandeld. Willem Ruis: “Je moet je niet bekommeren om het feit of het er mooi uitkomt hè.” Ruis wil achter de façade kijken, maar Bomans laat toch zijn masker niet zo gemakkelijk zakken, al zou hij dat ergens ook wel willen. Maar voor tienduizenden mensen zeggen wat er werkelijk door je heen gaat, dat voelde als prostitutie of exhibitionisme. Ondertussen worden er over en weer vragen en antwoorden in scène gezet. Bomans: “We gaan dus de volgende dagen een beetje ernstiger worden hè.” Maar Ruis was zijn tijd wat Bomans betreft iets te ver vooruit met zijn aandringen op “jouw gevoel”. Bomans wilde hoe dan ook de regie houden en dicteerde ten slotte de vragen. Over de mobilofoon werd uiteindelijk onderhandeld over wat we veel later het “posture littéraire”(Jérôme Meizoz) zouden gaan noemen: het beeld dat een auteur van zichzelf over het voetlicht wil brengen.

De gesprekken met Bomans vind ik boeiender dan die met Jan Wolkers, die er een week later verbleef en zich er als een zeehond in het water voelde. Wolkers schreeuwde zijn oprechte woede uit over de vervuiling van de zee, maar schoof zichzelf wel erg nadrukkelijk naar voren als centrum van dit kleine universum. Bomans daarentegen betoogde niets. Deze stadsmens, een heer uit Haarlem, toonde dat wij daar op het eiland eigenlijk niets te zoeken hebben. Maar als we er dan toch zijn, laten we het beter ongemoeid. Sterker dan Wolkers was Bomans doordrongen van het besef een broodkruimel te zijn op de rok van het universum. Hier stond de mens in zijn eenzaamheid, te midden van krijsende meeuwen en aanhoudende wind (nog zonder uitzicht op het windmolenpark voor de kust van Borkum).

Ook Bomans zag dat de natuur daar al lang door mensenhanden was aangeraakt en dat de ecologische neergang wellicht onomkeerbaar was. Maar zijn blik was in wezen veel minder dominant dan die van de natuurmens Wolkers, die poseerde als Robinson Crusoe op een Amsterdamse parkeerplaats aan de vooravond van het avontuur, of zich in hemd en onderbroek presenteerde op het dek van de kotter UQ10. Bomans was diep doordrongen van het feit dat hij daar ‘de ander’ was. Uit het dagboek: “Opeens bedacht ik, dat ik de enige in de verre omtrek ben, die zich van zichzelf bewust is. Van al die miljoenen wezens om me heen denkt niemand na. Ik ben de enige.”

Een jaar na het experiment op Rottumerplaat zou de Club van Rome ‘De grenzen aan de groei’ publiceren. Dat rapport had de wereld moeten mobiliseren. Ging het momentum verloren, zoals Geert Buelens stelt in zijn vorig jaar verschenen boek ‘Wat we toen al wisten’? Ja, zeker. Maar ook: niet helemaal. De inpolderingsplannen voor het oostelijke Waddengebied verdwenen in 1979 definitief in de prullenbak, de lozing van afvalstoffen uit de suikerfabriek van Hoogkerk in wat sinds 2009 UNESCO Werelderfgoed is, werd aan banden gelegd. Bescherming van broedplaatsen als de Oosterkwelder (Schiermonnikoog), het Oerd (Ameland), de Boschplaat (Terschelling), de Richel (Vlieland) en onbewoonde platen als Simonszand wordt gehandhaafd. Duurzaam ondernemen wint ook op de eilanden terrein.

Bomans overleed op 22 december 1971. Zijn ‘Dagboek van Rottumerplaat. Relaas van een angstige ervaring’ verscheen postuum. Wolkers keek naar buiten, Bomans naar binnen. “En de vraag doet zich dan voor wie dat allemaal gemaakt heeft en of het zin heeft. Daar ben ik niet uitgekomen.”

Mathijs Sanders

* Godfried Bomans, Dagboek van Rottumerplaat. Relaas van een angstige ervaring. Amsterdam 1988.
* Geert Buelens, Wat we toen al wisten. De vergeten groene geschiedenis van 1972. Amsterdam 2022.
* Nienke Denekamp, Alleen op een eiland. Dagboek van een eilandbewoner. Godfried Bomans en Jan Wolkers op Rottumerplaat. Amsterdam 2015.
* Jan Wolkers, Groeten van Rottumerplaat. Amsterdam/ Brussel 1971

De foto komt uit het archief van de Vrienden van Rottum.