Deze week overleed Jan Klompsma op 93-jarige leeftijd. Hij was radioman, journalist, dichter en nog veel meer. Een van dat “veel meer” was: medeoprichter van de Stichting Vrienden van Rottumeroog en Rottumerplaat in 1991. In ons archief vonden we een prachtige tekst, die Klompsma in 1965 uitsprak voor de Radio Nederland Wereldomroep: de aanleiding was het ontslag van Toxopeus in 1965 als Voogd van Rottumeroog.

We wensen de familie van Jan Klompsma veel sterkte!

HET EILAND

Dertig jaar geleden nam hij het eiland van zijn vader over. De koningin zei: ik benoem U tot voogd, U heeft te zorgen, dat het eiland er blijft. Vraag hem niet naar het waarom, daar heeft-ie weinig over nagedacht. En toen zeker niet. Het eiland ontleende voor hem z’n bestaansrecht aan z’n bestaan en dat was voldoende. Toen zeker. Z’n vader zei nog wel iets over een aflopende zaak, maar dat had diens voorganger ook al gezegd en het eiland was er nog steeds. Het wandelde wel. Onder hem door en over en langs hem heen. Maar dat was niet iets om ongerust over te worden, want het eiland wandelde al honderden jaren. Water en wind vraten strand en duinen met kleine en grote happen aan de westkant weg en legden het er aan de oostkant weer bij. Het was een soort spel en de stand was altijd nog gelijk gebleven. De zee en de wind hadden wel eens voorgelegen, maar het extra materiaal, dat zo aan het zwerven werd gebracht, had steeds door listig geplaatste vangschermen van rijshout weer aan de oostkant kunnen worden vastgelegd. En dan ontstond er het begin van een nieuw duin, of van een hele keten. De meeuwen deponeerden er hun uitwerpsels, het zaad van helm en tarwegrassen vond daardoor een aanleiding temeer, uit te wassen tot een woeste en veile beplanting, die het zand jarenlang vasthield.

Dit proces had hij leren bevatten en bevorderen en dat was zijn werk. Vraag hem niet waarom. Omdat zijn vader het deed, en diens voorganger en diens voorganger, omdat het moest, omdat de koningin het in zijn taakomschrijving had gezet, omdat het eiland het wilde. En ja, en misschien ook, omdat de dijken van het land met een stevige golfbreker tien kilometer naar het noorden minder gevaar liepen bij stormweer.

Nut? Direct aanwijsbaar nut? Nee, eigenlijk niet. Vroeger moest er strandhout worden verzameld en één keer per jaar werd dan op de vaste wal een grote verkoopdag gehouden. Maar er vergaan geen houten schepen meer.

Vroeger was er een reddingstation. Betere en meer reddingsboten in de buurt maakten het station overbodig.

In dienst van de kustwacht is-ie nog wel. Maar op vijf kilometer om de oost hebben de Duitsers een permanent bemand station, met radar en zo.

Vroeger hielpen knechts hem het eiland op peil te houden en de vrouw had een dienstmeisje. Maar z’n tractement bleef practisch hetzelfde en de lonen die hij daar uit moest betalen, gingen met sprongen omhoog. De knechts en de meiden verdwenen. De koeien verdwenen, want wie moest ze melken? De paarden vraten zich de buiken vol zand, toen er geen gras genoeg overbleef. Hier en daar vind je hun schedels nog op het strand of in het duin.

Hij deed toch wel z’n best? O zeker, hij schiep zich z’n eigen toekomst en z’n eigen verleden en beide bestaan nog en wie kan hem dat nazeggen? Wat er is heeft-ie zelf gemaakt, van west naar oost, met hulp van de zee en de wind en het helmgras. En het rijshout. Wat er wordt weggevreten, heeft-ie zelf gemaakt. Maar er komt al tien jaar lang niets meer bij. Ergens aan de wal heeft iemand een traditie van honderden jaren stopgezet, door de vraag te stellen: wat voor nut heeft het eigenlijk? Vijfhonderd jaar heeft iedere voogd, vanaf de eerste monniken, het eiland geschapen en herschapen zoals een dichter een gedicht schrijft en misschien om dezelfde reden en nu is er ergens een ambtenaar opgestaan, die het met z’n rekenlineaal niet kon bevamen. En daar was het conflict. Het eiland hoefde voor hem niet nuttig te zijn en voor de vaste wal wel. In z’n sop hebben ze hem laten gaarkoken, tot de afstand tot z’n pensioen af te denken was. Toen legde hij het hoofd in schoot en zei: laat ze verrekken.

En vandaag komt de ingenieur van de wal, om hem z’n vertrek  aan te zeggen. En het kan hem niets verdommen, zegt-ie, want met een half jaar is-tie 65 en z’n boot verkoopt-ie niet en als-t-ie wil, kan hij er naar toe varen als hem dat zo aanschiet. Want hij zal in Delfzijl gaan wonen en het water, dat daar naar toe stroomt, is een uur eerder langs het eiland gekomen. Het zal naar het eiland ruiken en er kleine deeltjes van meevoeren. Morgen. Laat ze verrekken. Z’n verleden, z’n toekomst, z’n herinnering, weggevreten.

D.J. Klompsma