Martin Hendriksma, Aan zee. Een kroniek van de kust (Uitgeverij de Geus, 2021)

Als je de Rijn vanaf de bron in Zwitserland afreist kom je via Lobith uit in de Noordzee. Dat weet Martin Hendriksma als geen ander sinds hij in 2017 een biografie van de rivier publiceerde. Hij verbaasde zich er achteraf over dat onze economische hoofdslagader Rijn zo’n tuttig imago heeft, terwijl de zee en het strand juist hip en populair zijn. Vier jaar na zijn boek over de Rijn komt Hendriksma met Aan zee. Een kroniek van de kust.

Het imago van de kust niet altijd positief, legt Hendriksma uit. Lang was de zee vooral een onheilsplek. Angst, ellende en rampen veroorzaakte het water, dat daarom vooral bestreden moest worden. Van Luctor et emergo in Zeeland tot Dei nait wil diek’n mout wiek’n aan de Groningse Waddenkust. Hendriksma onderzoekt in Aan zee hoe het imago van de kust in een paar honderd jaar veranderde van een onheilsplek in het droomoord om bij mooi weer massaal te recreëren. Hij maakt daarvoor een dubbele reis: chronologisch door de geschiedenis vanaf de zestiende eeuw en kriskras langs de kustlijn tussen Zeeuws-Vlaanderen en Rottumeroog.

Dat levert een boek vol mooie verhalen op. Over het Land van Saeftinghe, dat in 1570 kopje onder ging als wraak van God door de zonden van zijn bewoners. Zo dacht men althans. In de eeuwen erna werd de zee bestreden, maar ook omarmd vanwege de geneeskrachtige werking van zeelucht en -water. In Domburg ontstond aan het eind van de negentiende eeuw een badhotel met een praktijk van de “knijpdokter” Mezger, die patiënten trok uit alle streken. Een van hen was de Oostenrijks-Hongaarse keizerin Sisi, die het advies kreeg haar leven drastisch te veranderen. Al die Weense bals waren blijkbaar niet gezond.

Langzaam maar zeker werd het strand een allemanszand, dus niet alleen meer voor de elite in dure badhotels, maar ook voor de zich emanciperende arbeiders in tenten. Vanaf halverwege de twintigste eeuw kwam de kust steeds meer onder druk te staan van economische expansie, massatoerisme en projectontwikkelaars. Het gevaar voor het strand kwam voortaan minder vanaf de zee, maar meer vanuit het binnenland.

Toen ik het boek bestelde kwam dat ook doordat Rottumeroog werd genoemd in de persberichten. In het hoofdstuk “Alles zo vreemd. Rottumeroog, 1890” gaat de schrijver met Staatsbosbeheer op expeditie naar Rottumeroog. Thuis en in het archief verdiepte Hendriksma zich in Marten Toonder senior, de man waar ik toevallig ook iets van weet sinds ik in 2015 zijn biografie schreef. In 1890 werd de tienjarige Marten uit pure armoede van Warffum door zijn grootmoeder aan de voogd van Rottumeroog meegegeven. Daar moest hij hard werken, maar anders dan thuis aan de vaste wal was er in ieder geval altijd iets te eten. Het verhaal van Toonder valt in Hendriksma’s boek onder het hoofdstuk Armoedzaaiers. Toonder zelf schopte het nog tot kapitein op de grote vaart. Zijn zoons trokken de familie definitief uit de zware Noord-Groningse klei.

Een lezenswaardig boek voor iedereen die van zout water en van zand tussen de tenen houdt.

Erik de Graaf